Taal is je toekomst

MOODBOARD_WEB.png

Ontwikkelingen binnen het onderwijs

In niets lijkt het onderwijs meer op het beeld van zo’n 50 jaar geleden. Zeker de afgelopen 10 jaar is er veel veranderd in de visie op onderwijs. En dat is duidelijk waar te nemen in de klassen. Elk klaslokaal is inmiddels voorzien van het smartboard en elk lokaal heeft minimaal een computer staan.

Sociale media bijvoorbeeld wordt tegenwoordig vaak ingezet als online leeromgeving(Onderwijs van morgen-technologie). De school profileert zich door video’s en activiteiten te delen via de website, Facebook en instagram.

Ook in de inhoud van het vak Nederlands is veel veranderd. In de jaren 90 en begin 2000 gebruikten veel scholen nog boekjes vol grammaticaregels met daarbij eindeloos veel oefenzinnetjes om het foefje aan te leren. Tegenwoordig gebruiken veel docenten de online oefensite cambiumned. Ook online leeromgevingen als BruutTAAL en muiswerk zijn veelgebruikte online methodes op scholen.

Een andere bekende vorm van onderwijs met behulp van sociale media is Flipping the classroom. Tijdens een van de masterclasses van het Honoursprogramma binnen de Hogeschool Rotterdam, had ik de eer om kennis te maken met Joost van Oort,  werkzaam op het Sint-Joriscollege in Eindhoven. Hij is een van de docenten die het roer heeft omgegooid en vol enthousiasme aan de keukentafel zijn lessen via film maakt. Via YouTube verspreidt hij de online les en in het klaslokaal zelf besteedt hij zijn volle aandacht aan het verdiepen van de leerstof door toepassingsopdrachten. Benieuwd geworden naar deze bevlogen en vernieuwende docent? (DWDD- Joost van Oort, Flipping the classroom)

Door het grote aanbod van online informatie, is het nodig dat de leerling leert kritisch te zijn ten opzichte van de inhoud van de teksten(Clemens, 2014).  Dat vereist niet alleen een goede leesvaardigheid, maar tegelijk ook vakoverstijgende vaardigheden van de leerling.

Want om een tekst goed te kunnen beoordelen is het van belang dat de leerling een goed referentiekader heeft. Dus zonder kennis van de samenleving kan de leerling geen goede mening vormen over het geschrevene. “Uit onderzoek blijkt dat Nederlandse leerlingen relatief laag scoren op het gebied van politieke kennis en maatschappelijke betrokkenheid” aldus Platform Onderwijs 2032 eindadvies. Daarom doet het platform
Onderwijs2032 een voorstel. Zij stellen dat vakoverstijgende vaardigheden een basis vormen voor elke leerling en een plaats moeten krijgen in het toekomstig onderwijs. Platform verdeelt deze vaardigheden onder in een aantal categorieën:

Leervaardigheden: Strategieën om zich een leven lang nieuwe kennis en vaardigheden eigen te maken.

Kritisch denken: Leerlingen leren hun eigen mening te vormen en te onderbouwen, kritische vragen te stellen en informatie te analyseren en te duiden.

Deze vaardigheden krijgen echter pas betekenis als ze met een concrete leerinhoud worden verbonden. Binnen het vak Nederlands vallen al deze aspecten samen. Bij het lezen van een actuele en maatschappelijke tekst, is leesvaardigheid net zo nodig als kennis van de wereld. Ludwig Wittgenstein zei eens: “De grenzen van mijn taal betekenen de grenzen van mijn wereld (Ludwig Wittgenstein-Taalfilosoof). Kort Samengevat is het vak Nederlands dus niet alleen taalonderwijs,  maar is het ook van groot belang dat de leerling kennis van de wereld nodig hebben om te kunnen groeien.

Met Liesbeth van Oosten deel ik na het vak ICT-vaardigheden volmondig de visie dat begrijpend lezen en wat mij betreft zelfs de hele benaming van het vak Nederlands vervangen moet worden door de term Informatieverwerking. Dit omvat alle aspecten van de vak inhoud. Hierin kunnen burgerschap, digitale geletterdheid, studievaardigheden en taalvaardigheid worden behandeld. Door te werken met actuele en herkenbare thema’s en projectmatig te werken, kunnen al deze elementen worden aangeboden, waarbij de verschillende vaardigheden worden behandeld.

Zelf werk ik in mijn lessen altijd aan de hand van een thematisch bronnenboek dat ik zelf samenstel. Hierbij selecteer ik teksten die zoveel mogelijk herkenning oproepen bij de leerlingen. Daarin behandel ik thema’s als ‘identiteit in een diverse samenleving’ en ‘inwoner zijn van een wereldstad’. De leerlingen hebben zelf een tijdschrift in elkaar gezet. Plannen en organiseren is hierbij heel belangrijk. Nog nooit heb ik leerlingen zo zelfstandig en vol motivatie aan het werk gezien. Dit heeft me doen inzien dat betekenisvol onderwijs de sleutel is voor de intrinsieke motivatie. (lyceumkralingen/fietstocht met-1c)

Om informatieverwerking als vak te realiseren moeten docenten worden bijgeschoold. Daarnaast moeten er methodes komen die de docent houvast geven tijdens de lessen. Maar het allerbelangrijkste: de docent moet ruimte en tijd hebben binnen zijn of haar baan om  met eigen inspiratie en enthousiasme de les in te kleuren. De docent moet als voorbeeldfunctie dienen en zo een heuse ambassadeur zijn van die beoogde samenleving. Een betere leerschool kun je de leerlingen niet geven.

Leesvaardigheid onder de loep

8568467-a-cute-rabbit-is-reading-a-book-with-a-loupe-isolated-on-a-white--Stock-PhotoBy Esther Makop on Apr 21, 2017

Er is veel te doen over online tekstbegrip in onderwijsland.  Dat het huidige aanbod van leesvaardigheid is ingehaald door de nieuwe manieren van tekstaanbod, is iets wat veel docenten erkennen.

Want veel methodes gaan bij  leesvaardigheid nog steeds uit van voorgeselecteerde offline teksten. De teksten uit de methodes voldoen aan de perfecte eisen van een tekst; een inleiding, kern en slot en keurige tussenkopjes ter verduidelijking. In elke alinea kun je de kernzin aanwijzen om de structuur van de tekst vast te houden. Maar sla vervolgens eens de krant open en lees een willekeurig krantenartikel. Een journalist houdt er meestal een hele andere structuur op na. De patatzakmethode wordt er bij journalisten vanaf het begin ingestampt. Eerst de kernachtige inleiding waar alles in zit(De topping/mayo) en vervolgens in het midden de patat. Alle belangrijke informatie staat in het midden van de tekst. De kleine minipatatjes en kruimels staan onderaan, om aan het aantal woorden te komen.  Daarbij is niet elke schrijver even gestructureerd en is een tekst met een perfecte opbouw vaak nog lastig te vinden. Een column is al helemaal een verhaal apart.

Dit probleem is uiteraard niet direct te scharen onder het gebrek aan onderwijs in online tekstbegrip. Wanneer je het krantenartikel online in plaats van op papier leest, is dit enkel een verschil in hoe je het leest, vanaf het scherm of papier. Maar duidelijk is, dat de vele soorten teksten vragen om onderwijs wat hierop aansluit. Als een offline tekst al niet altijd voldoet aan de standaardeisen, hoe kan de leerling dan omgaan met online teksten?

Voordat we daar op kunnen antwoorden moeten we eerst helder hebben wat we bedoelen met ‘online tekstbegrip’.Clemens geeft in zijn artikel  ‘Het nieuwe lezen anders bekeken’ een aantal kenmerken van teksten die wel vallen onder online tekstbegrip. “Veel, misschien zelfs de meeste informatie die online staat, bestaat echter uit nieuwe tekstsoorten met nieuwe tekstkenmerken.

Deze online teksten verschillen sterk van offline (papieren) teksten en zij vragen andere tekstbegripsvaardigheden” (Clemens, Het nieuwe lezen anders bekeken.pdf).1.  De teksten zijn niet lineair opgebouwd. Het zijn geen teksten met inleiding, kern en slot, zoals we op school leren. 2.  De opbouw/samenhang is vaak een cluster van teksten of tekstdelen, verbonden via hyperlinks. 3.  Er zijn nieuwe tekstsoorten of -vormen bijgekomen als websites, blogs en tweets, met hun eigen tekstkenmerken. 4.  Teksten worden vaak in interactie met de lezers opgebouwd. Een tekst lijkt vaak op een conversatie online. 5.  Er is vaak sprake van een tekst met meerdere, wisselende auteurs. De vraag ‘Wat bedoelt de auteur?’ is vaak niet te beantwoorden, noch de vraag ‘Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?’.(Clemens, Het nieuwe lezen anders bekeken.pdf)

Wil je als docent even buiten de methode om een tekst behandelen? Dan begeef je je dus al heel snel op het vlak van online tekstbegrip. E-books, sociale media en gegoogelde teksten zijn nu eenmaal sneller en eenvoudiger te vinden dan een artikel in de bibliotheek.  De docent werkt dus al met online teksten zonder zich hiervan bewust te zijn  dat dat ook vraag om de benodigde strategieën.

We moeten ervoor waken dat we online tekstbegrip niet gaan wegzetten als een vervelende nieuwe invloed waar we tegen wil en dank in moeten meegaan. Naast alle gevaren voor nepnieuws, verkeerde bronnen etc. hebben online teksten ook zeker voordelen. Online teksten vinden biedt mogelijkheden. Want het zoeken naar het juiste hoofdstuk in een boek in de bibliotheek duur veel langer dan even googelen. ‘Daarbij zijn boeken vaak al jaren geleden geschreven en niet meer actueel. Het internet wordt regelmatig aangevuld met vers nieuws. Daarbij zijn er in kortere tijd  meer bronnen beschikbaar. Dus de keuze is groter.

Als docenten hebben we een belangrijke en zelfs bepalende rol in het aanleren van vaardigheden die leerlingen helpen om een burger in onze samenleving te zijn. Ook Onderwijs 2032 is zich bewust van de maatschappelijke rol die we spelen in het onderwijs. Op de website omschrijven ze deze visie als volgt; “ Iedere leerling moet in staat zijn de wereld om hem heen te begrijpen en mede vorm te geven. Daarom heeft iedere leerling een vaste basis nodig van kennis en vaardigheden. Dankzij die basis kunnen leerlingen op de hoogte blijven van (inter)nationale ontwikkelingen en zijn ze in staat nieuwe kennis tot zich te nemen en toe te passen” (Onderwijs2032visie). En hoe komt de maatschappij dichter bij de leerling dan wanneer je actuele tekstbronnen gebruikt als basis van de lessen tekstbegrip.

Liesbeth van Oosten heeft een voorstel dat wat mij betreft de spijker op zijn kop slaat. Laten we tekstbegrip vervangen door het vak “informatieverwerking”, waarbij we alle vaardigheden aanbieden die nodig zijn voor het opnemen van informatie om ons heen (Liesbeth van Oosten, Begrijpend lezen is een achterhaald vak). Alleen zo kan een leerling tot uitbreiding van vaardigheden en kennis komen.

Het oerwoud van het digitale lexicon

Al jaren lang heeft het vak Nederlands een stoffig imago. Je heb een verplichte boekenlijst vol oude schrijvers, om je doorheen te worstelen en tijdens de lessen lees je saaie teksten met vragen die je netjes beantwoordt.

De vraag is echter of daarmee de werkelijke kansen van het vak Nederlands worden benut. Bij het lezen van een tekst probeer je te doorgronden wat die warrige schrijver nu eigenlijk in de hoofdgedachte probeert te zeggen. Samenvatten is een van de vaardigheden die daarbij heel belangrijk is.

Bij dat doorgronden staat een aspect voorop: kritisch lezen. Dat wil zeggen dat je niet alles voor waar aanneemt maar dat je jezelf de vraag stelt hoe waar en hoe bruikbaar de informatie echt is. in de klassieke methode echter, lees je de tekst en neem je deze voor waar aan. De docent heeft het echter goedgekeurd en uitgekozen.

Wanneer je echter een digitale tekst van internet is dat wel anders. In deze tijd is het dus extra belangrijk om te leren filteren wat echt en nep is, wat betrouwbaar en wat onbetrouwbaar is.(Cyberteens, cyberrisks, cybertools: tieners en ICT, risico’s en opportuniteiten, Bauwens) Een paar klikken op Facebook en een nepartikel is snel gevonden. Maar hoe ontdek je dat dit nep is..? les 1 die dus nodig is: wie is de auteur? En is die bron betrouwbaar? Kortom, bij nieuwe ontwikkelingen hoort ook nieuwe uitleg. En voldoen de ouderwetse lessen leesvaardigheid dan nog? de centrale bibliotheek maakt hier een leuk spel van; webdetective spelen (Bibliotheek/webdetective speuropdracht)

Leerlingen moeten leren, zich kritisch op te stellen ten opzichte van media en digitale bronnen. Wanneer we bij het vak Nederlands enkel blijven lezen uit het voorgeselecteerde tekstboek, zullen leerlingen niet leren zich vaardig te maken in het kritisch tot zich nemen van nieuwe informatie. En dat is in onze maatschappij een enorm gevaar. Vergelijk het maar met een oerwoud. Alles ziet er mooi groen uit, maar onder het groene gras kan zomaar een adder verscholen liggen. En is de middelbare school niet juist de plaats waar leerlingen moeten leren hoe ze moeten overleven in de jungle vol nepnieuws en verdraaide waarheden in de media?

Het is onze taak om de leerlingen te leren hoe ze dit kunnen herkennen. En dat lukt niet door ze bij elk gevaar weg te houden. Wel door ze te gidsen en te wijzen op de gevaren die er zijn.  Laten we de leerlingen dus naar hartelust laten surfen op het web naar informatie, maar laten we ook vertellen waar de gevaren schuilen.

Ieder bedrijf heeft een helpdesk, zo heeft elke leerling een docent nodig die op de hoogte is van de huidige informatie-maatschappij. Sterker nog, de docent moet een stap verder zijn om de risico’s in te kunnen schatten. Het volgende filmpje geeft een goed voorbeeld van de uitleg die nodig is bij nieuwe ontwikkelingen. https://www.youtube.com/watch?v=vHwUD21KRmU (monniken in de Middeleeuwen die met hun tijd mee moeten, en dat valt niet mee)

Laten we met elkaar als docenten de sprint trekken om de leerlingen een stap voor te kunnen zijn…

Van dictatoriaal naar digitaal..

Een korte blik op de geschiedenisboeken vertelt mij dat er de laatste honderd jaar enorm veel is veranderd in het onderwijs. Daar waar er in de 20e eeuw nog klappen werden uitgedeeld met een liniaal en men nog regelmatig met de neus in de hoek werd gezet, zien we nu een hele andere tendens. Lastige leerlingen hebben nu een diagnose en kun je niet goed schrijven? Dan krijg je gewoon en Ipad.

De pedagogische omstandigheden zijn enorm verbeterd ten opzichte van onze vorige generatie, maar dat is niet het enige. Ook de didactische aanpak is veranderd.  Van een dictatoriale aanpak waarbij leerlingen braaf twee aan twee in de banken hun vinger opstaken en volgzaam het goede antwoord probeerde te geven als dat van die o zo strenge leraar moest, naar een klas waarin de leerlingen in groepjes proberen samen een mooie poster te maken met een blitse mindmap. Een boekverslag wordt niet meer geschreven met vingers vol inktvlekken, waarbij er drie lege inktvullingen later een kliederig verslag klaar is (wat een ramp moet dat nakijken zijn geweest voor de docenten). Dat doet men tegenwoordig gewoon even in Word. En ook dat is eigenlijk al best saai en niet heel origineel. De docenten met een creatievere inslag zullen dan ook graag een opdracht geven waarbij de leerlingen een blits film- of vlogverslag mogen inleveren. Het nakijkwerk van de docenten wordt er in ieder geval niet saaier op!

Voor het geval u het nog niet tussen de regels door hebt kunnen lezen, ik ben dus een voorstander van de opkomst van ICT in het onderwijs.  Natuurlijk helpt het niet als we leerlingen weer keurig in rijtjes van twee de opdrachten op laptop laten maken, zonder enige variatie en samenwerking. Dan hebben we eenzelfde schoolse situatie waarbij de leerling individueel een opdracht op commando uitvoert.Maar het digitale onderwijs heeft meer mogelijkheden.  Het biedt juist vele mogelijkheden om leerstof inzichtelijk te maken, om leerlingen te prikkelen met bewegende beelden en om creativiteit te verhogen in de les.

Neem nu het schrijven van een verslag. Dat is toch veel betekenisvoller voor de leerling als je weet dat dit in een echt tijdschrift komt te staan, wat je ook nog eens zelf mag ontwerpen als klas. Alle vaardigheden die je nodig hebt voor het schrijven van een goede tekst worden opeens interessant, want je wil niet dat het tijdschrift een flop wordt. Het betekent ook dat er heel wat van je gevraagd wordt. Een tijdschrift maken in Indesign doe je niet even en vraagt best wat oefening. Spellingsregels worden opeens belangrijk om geen flater te slaan tegenover de lezers. Top-down lesgeven in een hip jasje dankzij de mogelijkheden van de ICT. Op gloednieuwe Imacs zitten mijn leerlingen vol enthousiasme (in onderwijstermen gezegd: met een zeer hoge intrinsieke motivatie) te werken aan hun schrijfopdracht. Er komen zelfs een aantal leerlingen naar me toe met zelfgemaakte foto’s van mooie gebouwen in Rotterdam, omdat het zo mooi zou staan in het verslag. Dankzij de mogelijkheden van ICT bij dit project heb ik een van mijn grootste doelen bereikt; de leerling betrokken laten zijn bij de lesstof. 

Toch moet ik er ook meteen eerlijk bij bekennen dat ik ICT nog lang niet altijd (effectief) inzet in mijn eigen lessen. Want het gebruik van een smart-board gaat me nog niet heel makkelijk af. Het gestuntel waarmee ik probeer iets op te schrijven, weerhoudt me ervan om het smart-board daadwerkelijk te gebruiken. Een collega om raad vragen? dat wordt een beetje lastig, die weten het evenmin. Wat ik wel vaak toepas in mijn les is de digitale klok van http://www.schoolbordportaal.nl. Een ideale manier om timemanagement te hanteren in de klas.

Ook het gebruik van een gezatimermenlijke dropbox en Google drive voor foto’s van een project pas ik toe in de lessen. Dit werkt snel en makkelijk voor mij en de leerlingen.

Toch kan ik me als docente ook blijven ontwikkelen en zou ik graag nog meer leren over digitale manieren om projecten met klassen uit te werken. Is er bijvoorbeeld een makkelijkere manier om teams binnen de klas met elkaar te laten uitwisselen van documenten? Kunnen leerlingen elkaars werk makkelijk vinden en dit met elkaar vergelijken en aanpassen? Hoe kunnen lijsten met taakverdelingen dan worden gepubliceerd zodat iedereen zelfstandig aan de slag kan op zijn eigen tempo? Als docente Nederlands sta ik zeker open voor de ontwikkelingen rondom ICT en digitalisering. Toch blijf ik ook genieten van leerlingen die slechts met pen en papier een verhaal opschrijven. De krassende pennen over vers papier, pure nostalgie…Maar dan wel met een digitale klok op het bord voor de tijdbewaking. 

Gelukkig heb ik een doel….

Maar zei ze zo mooi; ‘gelukkig willen zijn is een nogal vaag doel. Want wat streef je dan na? Wat zoek je en waar zoek je als je geluk zoekt?’

Is geluk een arm om je heen en een oordeelloos luisteren van een goede vriend? Dan heb ik vandaag een reden om gelukkig te zijn, een goede vriendin van me deed dit. ( als was de arm om me heen denkbeeldig, door de telefoon). Of is geluk dat je ergens woont waar je je thuis voelt, waar je veilig bent en waar je niet hoeft te bewijzen dat je sterk bent? Dan heb ik nogmaals een reden om heel gelukkig te zijn. Ik ben alleen thuis in mijn eigen huis, met spullen om me heen waar ik van hou. Niemand vraagt iets van me op dit moment. De cavia heeft eten en drinken en is tevreden. De was ligt geduldig te wachten tot hij wordt opgevouwen. En ik, ik wacht ondertussen ongeduldig af wanneer ik eindelijk weer de energie voel die ik nodig heb om gelukkig te zijn. En voor mijn idee moet ik daar iets voor doen, vandaar het wachten op ‘iets’. Maar wat, wat moet een mens doen om geluk te vinden?

Moet je uitgaan en feestvieren om het te vinden? Onlangs ben ik verhuisd van een rustig bedeesd dorp naar de grote stad Rotterdam. Ik was ervan overtuigd dat het pure geluk me zou overstromen wanneer ik eenmaal geland zou zijn in deze nieuwe wereld. En om eerlijk te zijn; ja, ik ben ontzettend blij met alle sociale contacten hier, met de culturele activiteiten, de mogelijkheden om mezelf te vermaken in het weekend. De vrijheid van de stad is zeker een verademing. Maar kan ik nu zeggen dat ik intens gelukkig ben? En wat is eigenlijk geluk? De pot goud aan het einde van de regenboog is een illusie die ik allang niet meer ambieer te vinden. Maar waarin is geluk dan wel te vinden?

Moet je heel veel rust creëren om je heen waardoor je weer geluk kunt ervaren? Heb je dan toch andere mensen om je heen nodig om je te vertellen dat je zinvol bent en dat ze je zouden missen als je er niet was, is dat het ingrediënt dat nodig is om geluk te ervaren? Nuttig gevonden worden door anderen? Hoe afhankelijk ben je dan van anderen. Als je afhankelijk bent van een anders vragen en noden, om vervolgens iets te geven, waardoor je vervolgens zelf nuttig en dus gelukkig bent. Is dat hoe de levenscyclus van de mens, of misschien met name de vrouw,  werkt? Ik geloof zeker dat het ons mensen kan helpen om iets goeds voor anderen te doen. De glimlach van iemand die dankbaar is, is onbetaalbaar!

Het zoeken naar een doel, het vinden van een doel, het creëren van een actie daarbij en vervolgens de voldoening van de ander? Is dat wat het leven zin geeft en wat dus ‘geluk’ brengt? Het klinkt ontzettend flexibel en ontzettend onberekenbaar. Want uiteindelijk is iedereen toch veroordeeld tot het vinden van een nut/doel in het leven en dus veroordeeld tot elkaar!

Wat zou het mooi zijn als we zo met elkaar om gingen, dat we zonder botsten en schuren elkaar konden vertellen wat we elkaar gunnen. Dat we zonder boosheid en frustratie kunnen zeggen wat we echt bedoelen. Helaas werkt het niet zo, bij de meesten. In plaats van te zeggen dat we bang zijn, worden we boos. In plaats van te huilen hoe erg we het vinden, komen we met verwijten. In plaats van zeggen hoeveel we van iemand houden, duwen we de ander weg, omdat houden van ‘zo kwetsbaar maakt’.

Soms lijkt het alsof iedereen maar voor het vaderland weg leeft, zijn plicht uitvoert als het echt moet, en zeker alleen als het eigen voordeel oplevert. Verder ziet iedereen zich het liefst in de kroeg staan, om met een biertje in de hand zijn imago weer op te krikken. Om zichzelf een identiteit aan te meten van een onkwetsbare, vlekkeloze, blije en perfecte, stoere zelf. Is dat het moment waarop iemand dus ‘gelukkig’ is?

Het lijkt erop alsof iedereen ongeveer deze strategie toepast. Op het moment dat je uitgaat, of iets spectaculairs doet, iets facebook-waardigs toont aan je volgers, dan lijkt dit puur geluk. Als dit klopt, heb ik heel wat gelukkige volgers en doet de mens het goed. Maar wat gaat er schuil achter al de mooie zonnige vakantiefoto’s, de stralende lipstick-smiles? Doe ik misschien niet platonisch genoeg en denk ik te diep na, waardoor de strategie voor mij niet werkt? Ontkracht ik als het ware de mythe van geluk door het kapot te redeneren? Of houden al die anderen zichzelf en mij voor de gek? Zijn we dan zo gemaskeerd voor de buitenwereld dat eigenlijk niemand zichzelf ‘laat kennen’? Kent iedereen zichzelf wel? Misschien worden we wel zielsongelukkig van het kennen van ons eigen ‘ik’. Ik vrees dat we daar niet al te blij van worden. Of is het het ‘gebrek aan kennis over ons eigen ‘ik’ , dat mensen zo gelukkig maakt? Onwetend dus, onze eigen waarheid ontkennend. Gewoon door je kop in het zand te steken, en er nog maar een biertje op te drinken. Wat niet weet, wat niet deert.

Mocht er dan echt een recept bestaan voor puur en echt geluk, ik houd me van harte aanbevolen voor dit recept. Dan zorg ik dat ik snel alle ingrediënten bij elkaar sprokkel. Ik ben benieuwd wat ik dan al in huis blijk te hebben…..

Wondere wateren

Blinkend als de morgenstond
Verzwolgen in de dicht
Doordrongen van zonnestralen op de grond
Weerkaatsend als het licht

Wilde woeste wateren
doch, kabbelend en kalm
verdronken in de golven
van ons nieuwe bestaan

Gewichtsloos in het water
gedragen door de lieflijkheid
Meegevoerd naar groene oorden
voortdurend tot in eeuwigheid

De tijd staat stil
De wereld draait een kwartslag rond
Gevangen door je ogen
Sta ik weer op de grond
Afbeeldingsresultaten voor wateren

Dromen in de dop…


Door wolken heen gevlogen
van mijlen hier vandaan
met nieuwe dromen bevlogen
naar een nieuw bestaan

Zwevend tussen hemel en aarde
verheven tot een hogere horizon
in de ontluikende waas van een nieuwe aarde
die niet langer wachten kon

Langzaam landend vallen samen
Dromen en zijn werkelijkheid
Stille verwondering en een beamen
Dit is de gave van de tijd

Eenmaal landend vallen samen
De puzzelstukken van het hart
Zij die op hun bestemming kwamen
Samen, hand in hand

 

De pedagogische driehoek

Hoe wordt de ideale pedagogische driehoek gecreëerd?

Zoals de naam al enigszins doet vermoeden, zijn er bij deze theorie drie partijen die een belangrijke rol spelen. De ouders, de leerling en de docent. Wanneer ik in deze deelvraag spreek van de docent, kan dit zowel de vrouwelijke als de mannelijke docent betreffen. In onderstaande tekst zal ik uiteenzetten wat in de ideale situatie de rol is van bovengenoemde betrokkenen. Dit geeft de optimale werking van de pedagogische driehoek weer. Door samen te werken kunnen zij elkaars pedagogische en onderwijskundig gerichte invloed versterken. Vandaar dat gesproken wordt over ‘educatief partnerschap’, aldus Dr. Cees Klaassen, werkzaam voor de Radboud Universiteit, voor de studie Pedagogiek en Onderwijskunde.( Klaassen, 2008, p.9)

Helaas is de praktijk weerbarstig en niet zo mooi als de theorie in veel gevallen. In deze eerste deelvraag zal ik weergeven hoe de ideale situatie eruit zou moeten zien. In de volgende deelvragen zullen we ingaan op de gebreken in dit proces en een benadering om hier mee om te gaan. Om meetbaar en definieerbaar te maken wat er misgaat, is het tenslotte nodig om dit te kunnen staven aan bepaalde ideaalwaarden. Deze zal ik proberen te schetsen aan de hand van wetenschappelijke onderzoeken en bronnen. Van elk van de betrokkenen zal ik schetsen hoe deze zou kunnen handelen en welk gedrag er wenselijk is om een ideaalsituatie te creëren.

De meest centrale rol in deze driehoek speelt toch wel de leerling. Hoewel de anderen evengoed een zeer belangrijke rol spelen, is het gedrag van de leerling vaak de aanleiding om na te gaan hoe het is gesteld met de leersituatie van de leerling. Als de pedagogische driehoek goed functioneert, is er relatief weinig contact nodig tussen de ouders en de school. De leerling functioneert naar behoren. Wanneer het echter minder goed gaat met de leerling, moet er nagegaan worden wat hiervan de oorzaak is. (Geerts, W., Kralingen v. R., Handboek voor leraren, 2014, p.342)

Maar wanneer spreken we van een leerling die naar behoren functioneert op school? Een aantal zaken zijn belangrijke meetpunten als we spreken over het welbevinden van de leerling. Een heel concreet en meetbaar gegeven is de cijferlijst. Uit de cijferlijst kun je afleiden of een leerling wel of niet in staat is om de leerstof te beheersen. Een mooie reeks cijfers kan weergeven dat de leerling betrokken is bij de lessen, inzet toont, en dus gemotiveerd is om aan zijn toekomst te werken. Toch hoeft dit niet het geval te zijn. Achter deze mooie cijferlijst kan een leerling schuilen die ondanks zijn goede cijfers, niet echt gelukkig of emotioneel stabiel is. Ook weten we aan deze cijferlijst nog niet hoe zijn sociale leven en zijn thuissituatie eruitziet. Toch zullen weinig docenten zich druk maken om deze leerling. Wanneer deze leerling in de klas geen stoorzender is, wordt er waarschijnlijk verder geen extra energie gestoken in deze leerling. Een andere maatstaf is dus gedrag. Is het gedrag van een leerling storend tijdens de lessen? Of is de leerling nalatig in het maken van huiswerk? Veroorzaakt de leerling overlast tijdens pauzes, door bijvoorbeeld een vechtpartij uit te lokken? Dit zijn allemaal redenen voor een school of docent om, hetzij noodgedwongen, wel iets te doen met deze situatie. Dit is het punt waarop er een overweging volgt; wie van de betrokkenen van de pedagogische driehoek is degene die hierin de belangrijkste rol gaat spelen? En wie gaat het proces in gang zetten om naar een analyse van het probleem te zoeken? Nog veel belangrijker is de volgende stap; welke maatregelen worden er getroffen om de situatie te verbeteren?

Educatief partnerschap

Het model van educatief partnerschap redeneert vanuit de gedachte dat school en ouders gelijkwaardige partners zijn in de educatie, de opvoeding en het onderwijs. Wel is het zo dat de eindverantwoordelijkheden van ouders en docenten, verschillen. In deze visie wordt uitgegaan van gelijkwaardige rollen en positie voor beiden. Wel zijn de taken van beide partners verschillend. De school is eindverantwoordelijk voor wat er in de school gebeurd en de ouder(s) of verzorger(s) is of zijn eindverantwoordelijk voor wat er thuis gebeurt. Ouders en school hebben wel een duidelijk gezamenlijk belang: namelijk het welbevinden en een goed verloop van de schoolgang van het kind. (Klaassen, 2008, p. 21)

Beiden zijn nauw betrokken bij de opvoeding en de begeleiding van kinderen. Ze moeten beide zorgen voor optimale omstandigheden voor de ontwikkeling en het leren van kinderen, op school en thuis. Samen kunnen zij meer tot stand brengen.

Belangrijk in het proces van het educatief partnerschap is dat de signalen die beiden uitzenden gelijk zijn. De normen en waarden die ouders hebben aangaande het onderwijs, moeten parallel lopen met die van de school. Zo is de verwachting duidelijk voor de leerling.

Wanneer de school een regel handhaaft, helpt het ten goede als ouders ook deze regel onderschrijven en dit bespreken met hun kind.

Dit versterkt de kracht van de regel. Ook is het voor het kind eenduidiger als niet alleen de docent, waar je wellicht een lichte ergernis voor voelt, maar ook je ouders deze regel hanteren. In de praktijk maakte ik laatst het volgende mee; een van mijn leerlingen zat continue met zijn stoel op twee poten in plaats van vier. Hierbij zat hij ook nog eens steeds met zijn klasgenoten te praten over zaken die absoluut niet in de les thuishoorden. Bij het aanspreken daarop zei hij; ‘Ik maak zelf wel uit hoe ik op mijn stoel zit, dat bepaalt u niet.”

Omdat dit gedrag al meerdere lessen storend was, heb ik ouders eens opgebeld om de situatie te bespreken. Moeder was erg vriendelijk en gaf aan blij te zijn dat ik belde. Ze zou het voorval met haar zoon bespreken en gaf aan dat ze hem hier meermaals al op aanspreekt. Ook zij vond het ongepast in de les. De les daarna kwam de leerling erop terug en vroeg mij waarom ik zijn moeder had gebeld. Zijn storende gedrag echter, is grotendeels verdwenen. Dit is nu het effect van de samenwerking tussen een ouder en een docent. Deze onderschrijven elkaars regel waardoor het effect wordt versterkt.

Sociaal/cultureel kapitaal

Ook een belangrijke rol speelt de thuissituatie, van waaruit de leerling elke dag naar school komt. Een goede basis is belangrijk om goed te kunnen presteren. Veiligheid en zekerheid is daarbij de basisbehoefte voor ieder mens. Een kenmerk van een veilige leeromgeving is een plek waar men de regels kent en weet waar hij of zij aan toe is. Pas dan kan het kind tot zelfontplooiing komen. (Geerts, W., Kralingen v. R., Handboek voor leraren, 2014, p.211) In het positieve geval bieden ouders een veilige thuissituatie. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat er hulp is bij huiswerk of dat er een luisterend oor is voor het kind. Deze aspecten helpen het kind om tot zelfacceptatie te komen in hun ontwikkeling tot volwassene.

Cultureel kapitaal

Een ander belangrijk aspect is voorzieningen die ouders hun kind kunnen bieden. Wanneer er voldoende geld en middelen beschikbaar zijn, is de leerling goed voorbereid om zijn schooljaren te volgen. Dit kan heel praktisch zijn: geld om schoolboeken te kopen, een goede fiets/mogelijkheid om met het openbaar vervoer te komen, geld voor een eigen bureau en slaapkamer om huiswerk te kunnen maken. Dit zijn belangrijke basale factoren!

Ook het spreken van een gemeenschappelijke taal helpt mee om elkaar goed te kunnen begrijpen. Het komt de samenwerking ten goede als er wederzijds een goede communicatie mogelijk is.

Van de docent wordt verwacht dat hij bereid is om met verschillende culturele invloeden en achtergronden om te gaan. Het is van groot belang dat de docent zich bewust is van zijn of haar interculturele sensitiviteit.

Het doel is dat de docent een goede verhouding heeft met ouders en de leerling. Door onderlinge verschillen in de cultuur van de leerling te begrijpen, kan de docent plaatsen waarom de leerling zich op een bepaalde manier gedraagt. Dit kan de verstandhouding ten goede komen. De docent is op deze manier ook beter in staat om een prettig klassenklimaat te bevorderen.

Na het benaderen van de rol van elke partij afzonderlijk, zijn er een aantal gemeenschappelijk doelen te noemen, die elke partij voor ogen heeft. Om tot een goede samenwerking te komen, moeten alle partners gericht zijn op; goede schoolresultaten, een prettige leeromgeving en vooral duidelijke doelen in leersituatie.

Wanneer de ideeën en opvattingen hierover in lijn zijn wat betreft de verwachtingen, dan zal dit een goed uitgangspunt zijn voor een prettige onderlinge samenwerking. Natuurlijk is het zo dat er afscheiding bestaat tussen de taken van alle betrokkenen.

Toch zal ieder op zijn plaats, vanuit deze standpunten handelen, wat zorgt voor een situatie waarbij ‘de neuzen dezelfde kant op wijzen.’ Centraal staat hierbij het welzijn en de voortgang van de leerling. Met elkaar mogen we er zorg voor dragen dat we een succesvolle en bovenal gelukkige burger mogen voorbereiden op het zelfstandige leven in deze maatschappij.

Tweetalig onderwijs(TTO), een onmisbare stap naar een grootse toekomst?

bilingual-education-daycaresVeel kinderen vinden het stoer, om een andere taal dan hun moedertaal te spreken. “De kinderen vinden het fantastisch,” volgens Jessica Broeders. Zij geeft les aan kleuters op basisschool De Schoof. Dit is een van de scholen die is gestart met het geven van tweetalig onderwijs, ook wel afgekort als TTO. ” Kinderen vinden het ‘stoer’,” merkt Broeders.” Helaas krijgt niet ieder kind vanaf jonge leeftijd deze kans. In het huidige onderwijs en ook in de gemiddelde opvoeding wordt aan het leren van meerdere talen weinig aandacht besteed. Hierdoor blijft het spreken van meerdere talen voor de meesten een droom. “Als kind heb je meer tijd en ruimte. Je leert talen op hetzelfde moment als je de wereld ontdekt. Wanneer je ouder wordt, verlies je een stuk vermogen om taal te verwerven” aldus Koen van Gorp(http://taalhelden.org/bericht/ornella-spreekt-vijf-talen-vloeiend(z.j.). Hij is doctor in Taalkunde en coördinator van het centrum voor Taal en Onderwijs(KU Leuven). Toch zit menig oudere in het clubgebouw van de wijk, om op wilskracht de hersencellen te activeren en de vreemde taal onder de knie te krijgen. Wanneer een van de kinderen een geliefde vindt uit het buitenland en deze blijkt alleen maar Engels te spreken, helpt deze motivatie wellicht nog om aan de grote opgave te beginnen. Kinderen echter vinden het vaak maar al te stoer vinden om ‘anderlands’ te leren spreken.

Meertaligheid

Menig kind dat tweetalig wordt opgevoed, kan zonder moeite beide talen vloeiend spreken. Kinderen die op jonge leeftijd een tweede taal leren, ontwikkelen over het algemeen een betere uitspraak dan volwassenen (NederlandseTaalunie, 2011). De Nederlandse Taalunie, een organisatie die onder andere onderzoek doet naar de Nederlandse taal binnen Nederland en Vlaanderen, heeft onderzocht hoeveel mensen meertalig zijn. Van de ondervraagden voor deze enquête in Nederland en Vlaanderen geeft 16 procent aan te wonen in een gezin waar meer talen worden gesproken. In Vlaanderen iets meer dan in Nederland. Tussen de 3 en 4 miljoen mensen in Nederland, Vlaanderen en Suriname spreken meerdere talen, is de geschatte uitkomst van dit onderzoek. Twee derde van die mensen spreekt behalve Nederlands één of meer westerse talen. Een kwart zegt thuis niet-westerse talen te gebruiken naast het Nederlands. Geen van die talen springt eruit als meest gesproken taal. Wereldwijd is meer dan de helft van de wereldbevolking meertalig (Nederlandse Taalunie, 2011).

Het stemt tot nadenken, dat meer dan de helft van de wereldbevolking die meertalig is. Daarvan is meer dan 3 tot 4 miljoen woonachtig in Nederland en Vlaanderen. Dit betekent voor ons als inwoners van Nederland dat ook wij dagelijks in aanraking kunnen komen met andere talen. Met name de Engelse taal is veel voorkomend in reclames, studieboeken, op het internet en op tv. Veel woorden uit het Engels zijn zelfs al niet meer weg te denken uit onze eigen taal. Aan het woord ‘weird’ is allang niets vreemds meer, het is hoogstens ‘awkward’ als je het te Nederlands uitspreekt. In het dagelijks leven noemt men zich human resource manager en plant in het weekend graag een meeting met family. Het vroegere alleenstaand zijn is vervangen door de veel optimistischere status ‘happy single’, overigens helemaal geen ‘big deal’ meer wanneer je begin dertig bent. Sinds 1945 is het Engels de nationale voertaal voor internationale organisaties. Langzaam maar zeker is hierdoor het Engels ook onze taal binnengesijpeld(Van Heyningen, 2010). En daar moeten we als maatschappij op anticiperen. We moeten vooruit denken en onze volgende generatie moet voorbereid zijn op deze verandering in de samenleving.

Het kennen van meerdere talen betekent ook dat je jezelf op meerdere manieren kunt uitdrukken. Want elke taal kent zijn eigen woorden en bijbehorende fenomenen. Een uitspraak van Linde van den Bosch, algemeen secretaris Nederlandse Taalunie is: “Ze leven in meer werelden, lijkt het wel. En ze zijn klaar voor een toekomst waarin meertaligheid de norm is”(Nederlandse Taalunie, 2011). Hier sluit ik me volledig bij aan!

Wanneer je meerdere talen kent, heb je ook een breder wereldbeeld. Als voorbeeld noem ik de stroopwafel, wie het begrip niet kent vanuit het Nederlands, zal niet begrijpen wat een stroopwafel is. Louise Fresco, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) verwoordt dit op de volgende manier; “Wie meer dan één taal kent, leert zich aanpassen en betrapt zich op nieuwe gedachten. Ook letterlijk, want een taal is een venster naar een nieuwe wereld waar woorden hangen aan begrippen die net even anders zijn”(Ons erfdeel, 2011).

Toch zijn er ook mensen van mening dat deze tweetalige oriëntatie geen goed idee is. Een van de redenen waarom ware taalpuristen het idee van TTO niet ondersteunen, is het argument dat het jong aanleren van een tweede taal het goed leren beheersen van de moedertaal kan belemmeren. De kans is namelijk groot, dat beide talen worden vermengd. De moedertaal kan dan niet zuiver meer worden gesproken, er ontstaat taalverloedering. Om een taal goed eigen te maken, moet deze taal dus niet tegelijk met een andere taal worden aangeleerd. Uit onderzoek van de Nederlandse Taalunie is echter gebleken dat tweetalige kinderen onder de juiste voorwaarden beide talen net zo kunnen leren als eentalige kinderen. Een van die voorwaarden is dat ze er op jonge leeftijd mee in aanraking moeten komen en beide talen ongeveer evenveel moeten toepassen. Na het twaalfde levensjaar wordt het wel moeilijker. Dit komt doordat de hersenen vanaf de puberteit minder gevoelig zijn voor taalaanbod (Kennislink, 2007). Maar dat is geen vaste wetenschap, want als je ouder wordt, begrijp je beter wat de opbouw van een taal is, en daarmee kun je compenseren, blijkt eveneens uit onderzoek(Nederlandse Taalunie, 2011).

Twaalf basisscholen zijn per schooljaar 2014/2015 hun lessen ook in het Engels gaan geven. Ze doen mee aan een proef met tweetalig onderwijs. Staatssecretaris Dekker denkt dat Nederland hierdoor uiteindelijk beter kan concurreren met andere kenniseconomieën. “Kinderen die tweetalig onderwijs krijgen, hebben niet meer moeite met het leren van goed Nederlands dan kinderen die alleen het Nederlands onderwezen krijgen, ” Dat zegt het Europees Platform, dat internationalisering in het onderwijs stimuleert en de proef begeleidt. “Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat tweetalig onderwijs geen nadelige invloed heeft op beheersing van de moedertaal,” aldus directeur Meershoek in het NOS Radio 1 Journaal. Sterker nog; “In Canada wordt met succes al dertig jaar tweetalig onderwijs gegeven” (NOS, 2014). Sterker nog, onderzoek heeft uitgewezen dat tweetalige kinderen sneller zijn in het uitvoeren van aandachts- en rekentaken dan hun eentalige leeftijdsgenoten. Om te leren rekenen moet je abstract kunnen denken. Dat komt doordat zij al vroeg hebben geleerd dat de naam voor een zaak ‘toevallig’ is. Dat een ding op vier poten en een platte plaat erop tafel heet, komt niet door speciale eigenschappen van dat ding. Meertalige kinderen weten al snel dat het net zo goed Tisch, bord, table of nog anders kan heten. Kortom, vanaf hun prille jeugd kunnen ze de woorden los zien van datgene waarnaar ze verwijzen. Dat kan op school goed van pas komen. Het is daarbij wel van belang dat de kinderen beide talen allebei actief gebruiken. (Nederlandse Taalunie, Taalpeil, 2011) Dit is precies waar TTO het kind in voorziet tijdens dit proces

Een oude Chinese spreuk zegt:

“Vertel het me en ik vergeet het

Laat het me zien en ik zal het onthouden

Laat het me doen en ik begrijp het”

Het is een groot voorrecht voor de opgroeiende jeugd, wanneer zij middels TTO al vertrouwt raken met een tweede taal. “Al doende leert men,” is een bekend gezegde. Dit geldt zeker ook voor het TTO. Om een taal te leren kun je het beste in een omgeving zijn waar deze taal gesproken wordt. Het TTO is de reikende hand is naar een grootse toekomst, laten we die met beide handen aangrijpen!

Tweetalig onderwijs(TTO), een onmisbare stap naar een grootse toekomst?

bilingual-education-daycaresVoor velen is het al van kinds af aan een droom, om meerdere talen vloeiend te spreken en te verstaan. Toch zijn er maar weinig mensen die dit uiteindelijk ook daadwerkelijk kunnen. In het huidige onderwijs en ook in de gemiddelde opvoeding wordt aan het leren van meerdere talen weinig aandacht besteed. Hierdoor blijft het spreken van meerdere talen voor de meesten dan ook bij een droom. De werkelijkheid valt tegen, want pas wanneer men met pensioen gaat is er die tijd om te starten met de taalcursus. En wat blijkt, dan valt het bitter tegen. Tijdens de stoffige saaie lessen in het clubgebouw in de wijk, proberen we de hersencellen, die toch echt al wat op leeftijd zijn, te activeren en proberen we de vreemde taal onder de knie te krijgen. Wanneer een van de kinderen een geliefde vindt uit het buitenland en deze blijkt alleen maar Engels te spreken, is er een goede motivatie om aan de grote opgave te beginnen. Wanneer je ouder wordt, verlies je een stuk vermogen om taal te verwerven” aldus Koen van Gorp. “Als kind heb je meer tijd en ruimte. Je leert talen op hetzelfde moment als je de wereld ontdekt.” Hij is doctor in Taalkunde en coördinator van het centrum voor Taal en Onderwijs(KU Leuven). (Nederlandse Taalunie,2016) Kinderen vinden het vaak maar al te stoer vinden om ‘anderlands’ te leren spreken.

Menig kind dat tweetalig wordt opgevoed, kan zonder moeite de beide talen vloeiend spreken. Kinderen die op jonge leeftijd een tweede taal leren, ontwikkelen over het algemeen een veel betere uitspraak dan volwassenen. (Nederlandse Taalunie, Taalpeil 2011) De Nederlandse Taalunie, een organisatie die onder anderen onderzoek doet naar de Nederlandse taal binnen Nederland en Vlaanderen, heeft onderzoek gedaan naar het aantal mensen dat meertalig is. Van de ondervraagden voor deze enquête in Nederland en Vlaanderen geeft 16 procent aan te wonen in een gezin waar meer talen worden gebruikt. In Vlaanderen iets meer dan in Nederland. Tussen de 3 en 4 miljoen mensen in Nederland, Vlaanderen en Suriname spreken meerdere talen, is de geschatte uitkomst van dit onderzoek. Twee derde van die mensen spreekt behalve Nederlands één of meer westerse talen. Dat zijn vooral Engels, Frans, Duits of Fries. Een kwart zegt thuis niet-westerse talen te gebruiken naast het Nederlands. Geen van die talen springt eruit als meest gesproken taal. Wereldwijd is meer dan de helft van de wereldbevolking meertalig. (Nederlandse Taalunie, Taalpeil 2011)

Het stemt tot nadenken, dat meer dan de helft van de wereldbevolking die meertalig is, waarvan al meer dan 3 tot 4 miljoen in ons eigen land. Dit betekent voor ons als inwoners van Nederland dat ook wij dagelijks in aanraking kunnen komen met andere talen. Met name de Engelse taal is veel voorkomend op reclameborden, in studieboeken, op het internet en tv. Vele woorden uit het Engels zijn zelfs al niet meer weg te denken uit onze eigen taal. Aan het woord ‘weird’ is allang niets vreemds meer, het is hoogstens ‘akward’ als je het te Nederlands uitspreekt. In het dagelijks leven noemt men zich human resource manager en plant in het weekend graag een meeting met family. Het vroegere alleenstaand zijn is vervangen door de veel optimistischere status ‘happy single’, overigens helemaal geen ‘big deal’ meer wanneer je begin dertig bent. Kortom, binnen een paar valt te verwachten dat het gebruik van buitenlandse woorden alleen maar is toegenomen. En daar moeten we als maatschappij op anticiperen. We moeten vooruit denken en onze volgende generatie moet voorbereid zijn op deze verandering in de samenleving. Het zou een groot voorrecht zijn voor de opgroeiende jeugd, om middels TTO al vertrouwd te raken met de kennis van een tweede taal. “Ze leven in meer werelden, lijkt het wel. En ze zijn klaar voor een toekomst waarin meertaligheid de norm is” is een uitspraak van Linde van den Bosch(algemeen secretaris Nederlandse Taalunie). Hier sluit ik me volledig bij aan!

Het kennen van meerdere talen betekent ook dat je jezelf op meerdere manieren kunt uitdrukken. Want elke taal kent zijn eigen woorden en bijbehorende fenomenen. Wanneer je dus meerdere talen kent, heb je vanzelf ook een breder wereldbeeld. Als voorbeeld noem ik de stroopwafel, wie het begrip niet kent vanuit het Nederlands, zal nergens anders ter wereld de stroopwafel vinden. Het bestaat alleen in Nederland. Louise Fresco, hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) verwoordt dit op de volgende manier; “Wie meer dan één taal kent, leert zich aanpassen en betrapt zich op nieuwe gedachten. Ook letterlijk, want een taal is een venster naar een nieuwe wereld waar woorden hangen aan begrippen die net even anders zijn.”

Toch zijn er ook mensen van mening dat deze tweetalige oriëntatie geen goed idee is. Een van de redenen dat ware taalpuristen het idee van TTO niet ondersteunen, is het argument dat het jong aanleren van een tweede taal, het goed leren beheersen van de moedertaal kan belemmeren. Om een taal te leren waarderen, moet deze taal al je gevoelens en je hele gedachtewereld weergeven, om zo de focus totaal te leggen op de liefde voor de eigen taal. “De promotie van tweetaligheid in het Nederlands onderwijs slecht is voor de sociale cohesie” aldus onderwijssocioloog Jaap Dronkers in een interview voor de Volkskrant van 17 juli. Hij reageert hiermee op de plannen van staatssecretaris Dekker, die tweetalig onderwijs juist wil stimuleren. (NOS, 2014)

Tweetaligen zullen nooit in staat zijn om één taal goed te beheersen, is een argument tegen het TTO op jonge leeftijd. Uit onderzoek is echter gebleken dat tweetalige kinderen onder de juiste voorwaarden beide talen net zo kunnen leren als eentalige kinderen. Als ze er maar op jonge leeftijd mee in aanraking komen en beide talen ongeveer evenveel toepassen. Na het twaalfde levensjaar wordt het wel moeilijker. Maar dat is geen vaste wetenschap, want als je ouder wordt, begrijp je beter wat de opbouw van een taal is, en daarmee kun je compenseren, blijkt eveneens uit onderzoek.(Nederlandse Taalunie, Taalpeil, 2011)

Twaalf basisscholen zijn per schooljaar 2014/2015 hun lessen ook in het Engels gaan geven. Ze doen mee aan een proef met tweetalig onderwijs. Staatssecretaris Dekker denkt dat Nederland hierdoor uiteindelijk beter kan concurreren met andere kenniseconomieën. “Kinderen die tweetalig onderwijs krijgen, hebben niet meer moeite met het leren van goed Nederlands dan kinderen die alleen het Nederlands onderwezen krijgen” Dat zegt het Europees Platform, dat internationalisering in het onderwijs stimuleert en de proef begeleidt. “Internationaal onderzoek heeft aangetoond dat tweetalig onderwijs geen nadelige invloed heeft op beheersing van de moedertaal,” aldus directeur Meershoek in het NOS Radio 1 Journaal. Sterker nog; “In Canada wordt met succes al dertig jaar tweetalig onderwijs gegeven.” (NOS, 2014)

Sterker nog, onderzoek heeft uitgewezen dat tweetalige kinderen sneller zijn in het uitvoeren van aandachts- en rekentaken dan hun eentalige leeftijdsgenoten. Om te leren rekenen moet je abstract kunnen denken. Dat komt doordat zij al vroeg hebben geleerd dat de naam voor een zaak ‘toevallig’ is. Dat een ding op vier poten en een platte plaat erop tafel heet, komt niet door speciale eigenschappen van dat ding. Meertalige kinderen weten al snel dat het net zo goed Tisch, bord, table of nog anders kan heten. Vanaf hun prille jeugd kunnen ze de woorden los zien van datgene waarnaar ze verwijzen. Dat kan op school goed van pas komen. Het is daarbij wel van belang dat de kinderen beide talen allebei actief gebruiken. (Nederlandse Taalunie, Taalpeil, 2011)

De grootste kracht van het TTO is het feit dat we de taal echt spreken. (Perry, G., Traas, R. 2009, p.37) Om een taal te leren moet men in een omgeving zijn waar deze taal toegepast wordt. Een oude Chinese spreuk zegt:

Vertel het me en ik vergeet het

Laat het me zien en ik zal het onthouden

Laat het me doen en ik begrijp het

Zo is het precies met taalleren; Taal moet je doen!